Jachtstandaard

 

Algemeen
De Weimaraner is een evenwichtige, gemakkelijk te trainen, veelzijdige jager. Hij is een betrouwbare staande hond, natuurlijke spoorzoeker en uitstekende apporteerder. De Weimaraner heeft een opmerkelijk vermogen om geur op te pikken. Er kan op hem vertrouwd worden voor uitstekend werk zowel voor als na het schot, op land en in het water. Hij is gehoorzaam en zonder vrees en heeft een genetisch bepaalde aanleg voor het werken op grofwild en het zweetwerk, dit vanwege de doorgedreven selectie op all-allround jachtcapaciteiten in zijn land van oorsprong.

 

Hoofdhouding
Op dezelfde hoogte als de rug of iets lager dan de ruglijn tijdens het zoekwerk maar dan hoger geheven wanneer hij geur waarneemt. Aangezien het ras is geselecteerd voor zweetwerk en het terugbrengen van gewond wild, worden korte periodes van ruiken aan de grond toegelaten zolang deze maar niet te lang en te frequent voorkomen. Een hogere kophouding verdient extra aanbeveling.

Zoekwijze (*)
Snel, doorgedreven, redelijk diep, systematisch. Zijn typische gangwerk is een medium galop, lang, elegant en efficiënt, nooit chaotisch. Bereik moet passen bij het terrein, wild en veld omstandigheden maar moet voldoende zijn om alle beschikbare grond te dekken. Snellere honden met een groter bereik verdienen extra aanbeveling. De hond moet een goede balans vertonen tussen een sterk verlangen om wild te vinden en een even sterk verlangen om contact te onderhouden met de (voor)jager. Als een veelzijdige jachthond, moet de Weimaraner evenveel drive en vastberadenheid tonen in het bos als in het water.

 

Voorstaan
Als de hond verwaaiing van wild waarneemt, dient de galop te vertragen tot een drafje terwijl de hond zich resoluut in de geurkegel inwerkt en tot voorstaan komt. 

 

Als een hond plots verwaaiing waarneemt kan deze onmiddellijk en vol authoriteit tot een imponerend voorstaan komen vanuit galop. 

Het voorstaan dient intens en onwankelbaar te zijn. De nek is goed uitgerokken en de kop wordt hoog of net onder de ruglijn gehouden. De staart is zonder beweging en wordt gelijk met of hoger dan de ruglijn gehouden.

Apporteren
Gezien de sterke band van een Weimaraner met zijn baas en de genetische selectie uitgevoerd door de Duitsers, die een hond wensten die elk type wild – dood of gewond – op land of in het water zou apporteren, wordt het werk na het schot als een sterke eigenschap van het ras beschouwd.

 

 

 (*) Belangrijke opmerkingen aangaande de zoekwijze
De volgende beschrijvingen schetsen het gewenste prestatieniveau. Echter, superieure prestaties met name in termen van snelheid en bereik dienen niet te worden bestraft zolang een ‘continentale’ stijl blijft behouden.
 In Europese (FCI) veldwerkproeven waar revieren vereist wordt, dient het bereik minimaal 80 meter te zijn aan elke kant, idealiter loopt het bereik op van 100 tot 150 meter of zelfs meer. In Duitsland, tijdens de VJP/HZP/VGP jachtproeven, worden Weimaraners geëvalueerd op 3 verschillende zoekwijzen: 

 

1) Suche (Feldsuche) Zoeken in open veld: Deze zoekstijl wordt gehanteerd bij het zoeken naar kleinwild (veerwild en ander klein wild) en sluit het nauwste aan bij de zoekstijl gewenst op FCI en AKC veldwerkwedstrijden. Tijdens deze vorm van zoeken stelt het Duitse reglement dat de hond een grote bereidheid tot het vinden van wild dient te vertonen en de zoekwijze moet snel en langdurig zijn (flott und ausdauernd). Hoe beter de hond zich aanpast aan terrein, wild en weersomstandigheden hoe waardevoller de hond dient ingeschat te worden. De snelheid dient in overeenstemming te zijn met de gevoeligheid van de neus. Een hond die hoofdzakelijk in draf loopt, kan nooit een betere kwalificatie dan ‘goed’ bekomen. 

 

2) Buschieren, een specifieke zoekwijze ‘onder het geweer’ in dichte dekking: Tijdens deze zoekwijze wordt van de hond verwacht dat hij steeds binnen bereik van het geweer werkt (20-40 meter) en dat hij duidelijk een nauwe samenwerking met de (voor)jager laat zien door stille commando’s en signalen te respecteren. Deze zoekwijze trekt sterk op die van een spaniel met de uitzondering dat een Weimaraner elk type wild dient voor te staan dat hij tegenkomt.

 

3) Stöberarbeit, onafhankelijke zoekwijze in het bos met als doel om wild richting de wachtende geweren te drijven: Deze zoekwijze is min of meer het tegenovergestelde van Buschieren omdat de hond hier juist ver en breed, op zichzelf, dient te zoeken in het bos. Als de hond wild of een warm spoor tegenkomt, moet hij beginnen te blaffen en de achtervolging inzetten. Bereik dient voldoende te zijn om eender welk wild in het gebied uit te drijven. Deze zoekwijze trekt sterk op die van een lopende hond.

 

In Noord-Amerika moet de hond voldoende ruim bereik laten zien in een voorwaarts gericht bewegingspatroon waarbij hij op zoek gaat naar de meest veelbelovende locaties om daar dan het wild dat op het terrein aanwezig is voor te staan. De hond moet zijn onafhankelijk oordeel in het uitzoeken van deze locaties laten zien maar moet daarnaast ook een bereidwilligheid tonen om zich door de (voor)jager te laten sturen indien nodig.​